Een draad over cultuur en corona. En hoe cultuurfinanciering radicaal anders moet.

De aanleiding: Willem-Alexander bracht gisteren een ‘digitaal werkbezoek' aan de sector waar ik het meest in werk: film. Om te kijken wat de impact van corona was.

Met wie hij sprak?
Drie bioscoop(keten)directeurs. De directeur van de bioscopenbrachevereniging. De directeur van een distributiebedrijf. De directeur van het Filmfonds. De managing director van een filmfestival. De directeur van de filmproducentenalliantie.

En één maker, een filmregisseur.
Wie maakten géén deel uit van de gesprekken? Acteurs. Componisten. Schrijvers. Editors. Cameramensen. Coloristen. Production designers. Geluidsmensen. Make up artists. Enzovoorts.

Wat de meeste van deze mensen gemeen hebben?
Ze hebben geen baan. Geen salaris. Geen pensioen. Geen CAO. Ze hebben als het meezit een Broodfonds en lieve naasten met spaargeld. Als ze ziek worden, of geen opdrachten meer krijgen, is het na drie, vier, vijf maanden over en sluiten voor hun beroepspraktijk.
Dan gaan hun websites offline. Dan verlopen hun KvK-inschrijvingen. Dan zetten ze hun spullen op Marktplaats. Dan nemen ze de telefoon niet meer op want dan werken ze fulltime in een callcenter.
Wat deze mensen ook gemeen hebben? Het zijn de echte makers. Het zijn de mensen die verantwoordelijk zijn voor de films en series waar we van houden. Het zijn de mensen die de inhoud leveren. De vorm, de verhalen, de gezichten, het beeld en het geluid.
Bioscopen zijn belangrijk. Filmfestivals zijn belangrijk. Sectorinstellingen zijn belangrijk. Maar als wij makers niet kunnen maken, dan is er niks te managen. Te verkopen. Te promoten. Te vertonen.

Coronasteun moet dan ook direct naar de makers.
Helaas gebeurt dit nu niet. Fondsen en sectorinstellingen krijgen nu steungeld van de overheid om vervolgens te verdelen onder de makers. Er worden dus nieuwe subsidieregelingen opgetuigd rondom deze steunpotjes.

Het resultaat: een loterij voor steunmaatregelen.
Dat heeft ook als gevolg dat makers er nog meer onbetaald werk bij krijgen: formulieren invullen, aanvragen schrijven, risico’s nemen met hun tijd. Om vervolgens (zoals dat gaat met subsidies) een grote kans te hebben dat dat werk voor niks is geweest.
De overheid ziet het probleem niet, die heeft immers mooie noodfondsen opgetuigd waaruit miljoenen worden uitgekeerd. De sectororganisaties zien het probleem niet, want die doen wat ze altijd al deden: rondom het steungeld aanvraagprocedures verzinnen.
Dat is de kern van het probleem. Makers in precaire situaties hebben hier geen invloed op. Zij krijgen geen stem.

Zolang makers geen volwaardige plek aan tafel hebben, zullen dus nooit de juiste maatregelen genomen worden om de cultuursector draaiend te houden.
De coronacrisis heeft ook in de cultuursector een systeemprobleem blootgelegd: als de sector klappen krijgt, gaan de makers eraan kapot en is er niemand die dat ziet.

We moeten zoeken naar manieren om dit anders te doen.
Een basisinkomen voor cultureel ondernemers (zoals de WWIK ooit min of meer was voor beeldend kunstenaars, door de VVD om zeep geholpen) is een mogelijkheid. Of meer periodieke werkbeurzen in plaats van projectgebonden bijdragen. Of hogere belastingkortingen.
Maar het begint met representatie.

Het begint ermee dat de volgende keer als Willem-Alexander zo’n werkbezoek brengt, de uitgenodigde bestuurders zeggen: ”Prima, maar de makers moeten eerst aan tafel. Pas als die gehoord zijn komen wij aan bod.”
Dus. Wil je de culturele sector redden?

Eerst de makers spreken, dan de bestuurders. Niet andersom.
You can follow @joeripruys.
Tip: mention @twtextapp on a Twitter thread with the keyword “unroll” to get a link to it.

Latest Threads Unrolled:

By continuing to use the site, you are consenting to the use of cookies as explained in our Cookie Policy to improve your experience.